KINDERRECHTEN (79) analyse (kafkaiaans 3)



In dit langere fragment uit 'Het proces' van Kafka gaat het over de onveranderlijkheid van het gerechtelijk apparaat.

p.96-97 Alle ambtenaren waren geprikkeld, zelfs al leken ze kalm. Natuurlijk hadden kleine advocaten daaronder geducht te lijden. Het volgende verhaal deed bijvoorbeeld de ronde, dat stellig de schijn van waarheid had: Een oude ambtenaar, een stille brave heer, had een moeilijke rechtszaak, die door het verzoekschrift van de advocaat nog ingewikkelder geworden was, een dag en een nacht zonder ophouden bestudeerd -deze ambtenaren zijn inderdaad vlijtiger dan wie ook. Tegen de ochtend, na een arbeid die vierentwintig uur geduurd had en waarschijnlijk niet veel resultaat had gehad, ging hij naar de ingang, stelde zich daar verdekt op en gooide iedere advocaat, die binnen wilde treden, de trap af. De advocaten verzamelden zich beneden op de overloop en beraadslaagden wat zij zouden doen; aan de ene kant hadden ze er geen aanspraak op om binnen gelaten te worden; ze konden daarom juridisch eigenlijk niets ondernemen en moesten zoals gezegd oppassen, dat ze de ambtenaren niet tegen zich in het harnas joegen. Maar aan de andere kant is elke niet bij de rechtbank doorgebrachte dag voor hen verloren en er was hun dus veel aan gelegen binnen te dringen. Tenslotte werden ze het er samen over eens, dat ze de oude heer zouden afmatten. Er werd telkens opnieuw een advocaat uitgestuurd, die de trap opliep en zich dan onder zoveel mogelijk natuurlijk tijdelijk verzet de trap liet afgooien, waar hij dan door zijn collega’s werd opgevangen. Dat duurde ongeveer een uur, toen werd de oude heer, hij was immers van de nachtelijke arbeid al uitgeput, inderdaad moe en ging terug naar zijn kantoor. De mannen beneden wilden het eerst helemaal niet geloven en stuurden er iemand op uit, die achter de deur moest kijken of het er werkelijk leeg was. Daarna slopen ze pas naar binnen en durfden waarschijnlijk niet eens te morren. Want de advocaten -en zelfs de geringste kon de toestanden althans voor een deel beoordelen- dacht er in de verste verte niet aan ook maar enige verbetering bij de rechtbank te willen aanbrengen of doorzetten, terwijl -en dit was zeer kenmerkend- bijna elke beklaagde, zelfs zeer eenvoudige mensen, zodra er een proces tegen hen aanhangig was gemaakt, begon te denken aan voorstellen voor verbeteringen en daarmee vaak tijd en kracht verspilde, die veel beter anders gebruikt konden worden. Het enig juiste standpunt was, je met de bestaande toestanden tevreden te stellen. Zelfs indien het mogelijk was details te verbeteren -maar het was een onzinnig bijgeloof- zou men in het gunstigste geval iets voor toekomstige gevallen bereikt hebben, maar zich zelf daardoor onmetelijke schade berokkend hebben, doordat men de bijzondere aandacht van de altijd wraakzuchtige ambtenaren had getrokken. Vooral geen aandacht trekken! Proberen in te zien, dat dit grote rechterlijke organisme in zekere zin eeuwig zwevend bleef (...)