KINDERRECHTEN (90) analyse (kafkaiaans 4)

De eenvoud van Kafka 

p.97 en dat je weliswaar, als je op je plaats zelfstandig iets veranderde, de grond onder je voeten wegnam en zelf naar beneden kon tuimelen, terwijl het grote organisme zich zelf voor deze kleine stoornis gemakkelijk op een andere plaats schadeloos stelde -alles stond toch met elkaar in verbinding- en onveranderd bleef

p.98 wanneer hun een proces, dat ze ver genoeg en ook bevredigend gevoerd hadden, plotseling ontnomen werd. Dat was wel het ergste, wat een advocaat kon overkomen.

Niet door de beklaagde werd het proces hem onttrokken, dat gebeurde eigenlijk nooit, een beklaagde, die eenmaal een bepaalde advocaat genomen had, moest bij hem blijven, wat er ook gebeurde.

p.99 Het was veel beter, voorlopig geen bijzonderheden te verraden, waardoor K. alleen maar ongunstig beïnvloed en al te hoopvol of al te bang zou kunnen worden gemaakt

p.99 Merkte K. soms op, volkomen afgemat van al het gepraat, dat het toch, zelfs wanneer hij rekening met alle moeilijkheden hield, uiterst langzaam vooruitging, dan werd hem geantwoord, dat het helemaal niet langzaam vooruitging, maar dat ze wel al veel verder zouden zijn, indien K. zich bijtijds tot de advocaat gewend had.

p.100-101 De geringschatting, die hij vroeger voor het proces had gehad, gold niet meer. Als hij alleen op de wereld was geweest, had hij het proces gemakkelijk kunnen geringschatten (…) hij had nauwelijks meer de keus om het proces te aanvaarden of af te wijzen, hij stond er midden in en moest zich verweren. Was hij moe, zoveel te erger.

p.101 Om dit te bereiken was het natuurlijk niet voldoende, dat K. zoals de anderen in de gang zat en zijn hoed onder de bank legde. (…) de rechtbank moest eindelijk eens een beklaagde ontmoeten, die voor zijn recht wist op te komen.

p.106 Terwijl zijn proces voortrolde, terwijl boven op de zolder de gerechtelijke ambtenaren over de stukken van dit proces heengebogen zaten, zou hij de belangen van de bank moeten behartigen? Had het niet veel van een foltering, die door de rechtbank gesanctioneerd in verband stond met het proces en er deel van uitmaakte? En zou men aan de bank bij de beoordeling van zijn werk rekening houden met de buitengewone omstandigheden waarin hij verkeerde? Nooit of te nimmer.

p. 118 ‘Bent u onschuldig?’ vroeg hij. ‘Ja’, zie K. De beantwoording van deze vraag deed hem bepaald goed, vooral omdat zij tegen een particulier, dus zonder enige verantwoordelijkheid gedaan werd. Nog niemand had hem dat zo ronduit gevraagd. Om volledig van deze blijdschap te genieten, voegde hij er nog aan toe: ‘Ik ben volmaakt onschuldig.’

p.118 Mijn onschuld maakt de zaak niet eenvoudiger’, zie K. Niettegenstaande alles moest hij glimlachen, hij schudde langzaam het hoofd. ‘Het komt op een aantal finesses aan, waarin de rechtbank verstrikt raakt. Maar tenslotte halen ze toch ergens, waar oorspronkelijk niets geweest is, een grote schuld vandaan.’

p.118 (…) Ze stemmen allen hierin overeen, dat er geen lichtzinnige aanklachten worden ingediend, en dat de rechtbank, wanneer ze eenmaal aanklaagt, vast van de schuld van de beklaagde overtuigd en van deze overtuiging slechts heel zelden af te brengen is.’ ‘Heel zelden?’ vroeg de schilder en stak zijn hand in de hoogte. ‘De rechtbank is er nooit van af te brengen.

p.119 (…) toen de schilder zich naar hem overboog en hem, om buiten niet gehoord te worden, in het oor fluisterde: ‘Ook deze meisjes horen bij de rechtbank.’ ‘Wat?’ vroeg K., week met zijn hoofd opzij en keek de schilder aan. Doch deze ging weer op zijn stoel zitten en zei, half in scherts, half als verklaring: ‘Alles hoort immers bij de rechtbank.’

p.119 ‘U schijnt nog geen kijk op de rechtbank te hebben,’ zei de schilder, hij had zijn benen ver van elkaar gestrekt en tikte met zijn tenen op de vloer. ‘Maar omdat u onschuldig bent, hebt u dat ook niet nodig. Ik alleen haal u eruit.’ ‘Hoe wilt u dat doen?’ vroeg K. ‘Terwijl u zostraks zelf gezegd hebt, dat de rechtbank volkomen ontoegankelijk is voor bewijsgronden.’ ‘Alleen ontoegankelijk voor bewijsgronden, die voor de rechtbank aangevoerd worden,’ zei de schilder en hief zijn wijsvinger op, alsof K. een fijne onderscheiding niet gemerkt had. ‘Anders staat de zaak ervoor, wanneer er in deze richting achter de openbare rechtbank om iets geprobeerd wordt, dus in de raadkamers, in de gangen of bijvoorbeeld ook hier in het atelier.

p.120-121 Maar niettegenstaande de opkomende twijfel bedwong K. zich en viel de schilder niet in de rede. Hij wilde geen afstand doen van de hulp van de schilder, daartoe was hij vastbesloten, ook leek deze hulp hem volstrekt niet twijfelachtiger te zijn dan die van de advocaat. K. gaf zelfs verreweg de voorkeur aan deze hulp, omdat ze argelozer en openlijker werd aangeboden.

p.121 Er zijn drie mogelijkheden, namelijk

de werkelijke vrijspraak,

de schijnbare vrijspraak en

het op de lange baan schuiven.

--de werkelijke vrijspraak--

p.122 (…) ik heb ontelbare processen in ernstige stadia bijgewoond en voorzover ze zichtbaar zijn, gevolgd, en -ik moet het toegeven- niet een enkele werkelijke vrijspraak beleefd.’ ‘Geen enkele vrijspraak dus,’ zei K., alsof hij tot zich zelf en zijn verwachtingen sprak. ‘Maar dat bevestigt de mening, die ik al van deze rechtbank heb. Het is dus ook op deze manier doelloos. Een enkele beul zou de hele rechtbank kunnen vervangen.’

--de schijnbare vrijspraak--

p.124 Eerst dus de schijnbare vrijspraak. Als u dit zoudt wensen, schrijf ik op een vel papier een bevestiging van uw onschuld. (…)

Met deze bevestiging maak ik dan een rondgang bij de rechters die ik ken. (…)

Als ik nu op deze bevestiging een voldoende aantal handtekeningen van rechters heb, ga ik met deze bevestiging naar de rechter toe die uw proces voert. (…)

dan is de tijd aangebroken waarop de beklaagde vol goede hoop mag zijn. Het is vreemd maar waar, de mensen zijn in deze tijd hoopvoller dan na de vrijspraak. (…)

p.125 Dat wil zeggen, als u op deze wijze wordt vrijgesproken, dan bent u voor het ogenblik aan de aandacht onttrokken, maar zij blijft u boven het hoofd hangen (…)

Van buiten gezien kan het soms de schijn krijgen, dat alles al lang vergeten, het processtuk verloren en de vrijspraak volkomen is. Een ingewijde zal dat niet geloven. Er gaat geen processtuk verloren, het bestaat niet, dat er iets vergeten wordt bij de rechtbank.

--het op de lange baan schuiven--

p.126 (…) ‘de lange baan bestaat hierin, dat het proces duurzaam in het allereerste stadium wordt gehouden. (…)

p.127 Het proces moet aan één stuk door in de kleine cirkel, waartoe het kunstmatig beperkt is, rondgedraaid worden.

(…) hij was hoofdzakelijk van zich zelf geschrokken, van zijn onwetendheid in rechtszaken.

p.130 Eindelijk was K. toch tot het besluit gekomen de advocaat niet langer te belasten met het behartigen van zijn belangen. De twijfel, of het juist was zo te handelen, was weliswaar niet uit te roeien, maar de overtuiging van de noodzaak van deze maatregel woog zwaarder.

p.136 Als je iets voor je proces wil doen, dan kan je je eigenlijk bijna met niets anders bezighouden.

(…) Alleen om daar te zitten en te wachten is immers al een geweldige inspanning. U weet zelf hoe bedompt de lucht in de kanselarijen is.

(…) er in deze procedure altijd veel dingen ter sprake komen, waarvoor het verstand alleen niet voldoende is; je bent eenvoudig te moe en afgeleid voor allerlei zaken en ter compensatie daarvan klamp je je aan bijgeloof vast.

p.136-137 Zo’n bijgeloof is het bijvoorbeeld, dat velen uit het gezicht van de beklaagde, vooral uit de tekening van zijn lippen de afloop van het proces willen opmaken.

p.137 Gemeenschappelijk valt er tegen het gerecht niets te beginnen. Elk geval wordt afzonderlijk onderzocht, (…)

p.138 ‘U bent een nieuweling, een groentje. Uw proces is een half jaar oud, niet waar? Ja, ik heb ervan gehoord. Zo’n jong proces!

p.138 (…) ik ging er altijd naar toe, verzamelde materiaal, deponeerde mijn hele boekhouding bij de rechtbank, wat, naar ik later hoorde, helemaal niet nodig was, ik rende telkens naar de advocaat, (…)

(…) zei K., ‘in mijn geval werkt hij nog steeds aan het eerste verzoekschrift. Hij heeft nog niets gedaan. Ik zie nu, dat hij mij schandelijk verwaarloost.’

p.139 (…) ik ondervond dus van alle kanten schade, maar er was niet het minste teken dat er op wees, dat ook maar de eerste gerechtelijke behandeling binnen afzienbare tijd zou plaatsvinden. Ik ging daarom naar de advocaat om mij te beklagen. Hij deed mij wel lange verhalen, maar wees het beslist af ook maar iets wat ik wilde te doen, niemand had invloed op de vaststelling van het tijdstip van de behandeling, daarop in een verzoekschrift aan te dringen – gelijk ik het verlangde- was eenvoudig ongehoord en zou mijn en zijn ondergang zijn. Ik dacht: wat deze advocaat niet wil of kan, zal een ander wel willen of kunnen. Ik zocht dus andere advocaten op. Ik zal het u maar meteen zeggen: geen van hen heeft de vaststelling van de behandeling geëist of doorgezet (…)

p.140 ‘De grote advocaten?’ vroeg K. ‘Wie zijn dat dan? Hoe bereik je hen?’ (…) Zij verdedigen velen, maar dat kan je niet door eigen wil bereiken; zij verdedigen alleen degene, die zij willen verdedigen. Maar de zaak, waarover zij zich ontfermen, moet echter wel het lage gerecht al gepasseerd zijn. Overigens is het beter, niet aan hen te denken, want anders lijken je de besprekingen met de andere advocaten, hun raad en hulp zo walgelijk en nutteloos -ik heb het zelf ondervonden- dat je maar liefst alles van je af zou gooien, thuis in je bed zou willen gaan liggen en nergens meer van horen.

p.141 Maar bovendien verkeert zijn proces nog in het allereerste stadium, het zit dus waarschijnlijk nog niet zo in de knoop, daarom houdt de advocaat er zich nog graag mee bezig. Later wordt dat wel anders.

p.144 (…) dat de advocaat hem altijd en dus ook deze keer door algemene mededelingen, die niets met de zaak te maken hadden, probeerde te amuseren en af te leiden van de voornaamste vraag, wat hij aan feitelijke arbeid voor K’s geval gedaan had.

‘Ja,’ zei K. en schermde met zijn hand het licht van de kaars wat af om de advocaat beter te zien, ‘ik wilde u zeggen, dat ik u per vandaag mijn verdediging ontneem.’

p.145 (…) ‘ik erken ook graag, dat u mijn zaak behartigd hebt zo goed als dat mogelijk was en het u voor mij gunstig leek.

(…) maar de zaak is, zoals u het zelf uitdrukte, belangrijk genoeg, en het is naar mijn mening noodzakelijk veel sterker in het proces in te grijpen dan tot nu toe gebeurd is.’

p.146 (…) ik bij u meer onderscheidingsvermogen verwacht had dan bij anderen, vooral omdat ik u een betere kijk op het rechtswezen en op mijn werk gegeven heb, dan ik anders gewend ben tegenover partijen te doen. En nu moet ik zien, dat u niettegenstaande alles niet genoeg vertrouwen in mij stelt.

p.147 Hij meende uit de intonatie van de advocaat op te maken, wat hem te wachten stond, wanneer hij toegaf; weer zouden de toezeggingen beginnen, de verwijzingen naar het groeiende verzoekschrift (…)

p.151 Zo veroorzaakte dus de methode van de advocaat, waaraan K. gelukkig niet lang genoeg blootgesteld was geweest, dat de cliënt tenslotte de hele wereld vergat en alleen nog maar hoopte zich op deze dwaalweg naar het einde van het proces te slepen. Dat was geen cliënt meer, dat was de hond van de advocaat.

p.164 ‘Vroeger dacht ik, dat het goed zou aflopen,’ zei K., ‘nu twijfel ik er soms zelf aan. Ik weet niet hoe het zal aflopen. Weet jij het?’

p.164 ‘Heb jij ook een vooroordeel tegen mij?’ vroeg K. (…) Maar alle anderen die bij het proces betrokken zijn, hebben een vooroordeel tegen mij. Ze praten het ook degenen aan, die er niet bij betrokken zijn.

p.164 ‘Je zoekt te veel vreemde hulp,’ zei de geestelijke misprijzend, ‘en vooral bij vrouwen. (…)

p.165 (…) hoe hij buiten het proces om kon leven. Deze mogelijkheid moest bestaan, K. had er de laatste tijd dikwijls over nagedacht.

p.171 Wat voor indruk hij ook op ons mag maken, hij is toch in elk geval een dienaar der wet, dus met de wet verbonden, dus boven het menselijk oordeel verheven.

Hij is door de wet in dienst genomen, aan zijn waardigheid twijfelen wil zeggen aan de wet twijfelen.

‘Nee’, zei de geestelijke, ‘je moet niet alles voor waar houden, je moet het enkel noodzakelijk achten.’ ‘Armzalige mening,’ zei K. ‘De leugen wordt tot wereldbeschouwing gemaakt.’